Hij ligt je of hij ligt je in het geheel niet, zijn laatste boek verguisd en bejubeld: Jeroen Brouwers.
De afgelopen week Bittere Bloemen gelezen, nou ja, zeg maar verslonden. Wat een schrijver!
In zijn lyrisch proza verhaalt hij over de hoogbejaarde, op sterven na dood zijnde, doctor emeritus Julius Hammer die na een langdurig ziekenhuisverblijf -plastic slangen aan zijn lichaamsdelen, kunstmatig gevoed en beademd, – tegen zijn zin op reis wordt gestuurd door zijn onuitstaanbare, bedillerige en bemoeizuchtige dochter Eva. Los van geleerde, ex-rechter, ex-schrijver is hij ook nog aartskankeraar, criticus, cynicus, zwartgallige. Niets is goed of het deugt niet. De gehele mensheid krijgt een veeg uit de pan.
Totdat hij zijn vroegere leerlinge Leentje -ik heet Pearlene corrigeert zij hem steevast- tegen het lijf loopt. Dat maakt alles goed. Zij toen zeventien en hij vijfenveertig jaar ouder was verliefd op deze onbereikbare nimf. In lyrische bewoordingen en trefzekere metaforen vertelt hij over haar schoonheid in tegenstelling tot zijn aftands aflopende seniele, walgelijke ouderdom. Een absurdistisch meesterwerk.
Ik laat Brouwers graag zelf aan het woord in enige passages:
Onvast op zijn potloodbenen schuifelt hij langs de reling, die hij niet durft los te laten, naar de wenteltrap. Van bovenaf kijkt hij op de gewelven van parasols in de logokleuren van het reisbureau annex de scheepvaartonderneming: banen blauw, banen geel, assymetrisch afgewisseld. Daaronder het gedoe van de medepasssagiers, bijna zonder uitzondering zo goed als naakt, niet geplaagd door esthetische bezwaren die hemzelf ervan weerhouden er zo bij te lopen. Niet xe9xe9n jeugdig, fraai gesculptureerd lichaam om het verstolen welgevallen, ontroering ook, heel even vanuit de ooghoek naar te kijken, – het gaat om gevorderd middelbare mannen met puilpenzen en beplagde navel-, tepel-, rugpartijen, druipend van zweet, en hun vrouwelijke gezelschap, zelfde kaliber, even vet voorzien van uitstulpsels, ribbels en plooien, maar niettemin zich bh-loos etalerend, borsten, buiken, dijen als griesmeeldril… pag. 17
… terug naar het bed, terug de lange gang op, waar in het doodse licht niets dan dilettantenrotzooi aan de muren hing, in dit hele ziekenhuis niet xe9xe9n interessant schilderij.
Bij aankomst zowel als bij het afscheid kuste zij zijn wang of voorhoofd, hem zo onder haar borstgewicht plettend dat hij het er benauwd van kreeg, – men kon dit vaststellen op de monitors, waar in regelmatige curvenpatroon opeens op- en neerwaarts uitschietende piepen vielen waar te nemen. Soms opende ze een van zijn ogen: 'Kan je me zien, pappie?'
Ja, het kwam voor dat hij haar even kon zien, in wazig clair-obscur, in korrelige mist, waarna hij dankbaar was als ze het ooglid weer over zijn netvlies terugvouwde. In ieder geval kon hij haar altijd ruiken als ze in de buurt was: een niet precies te definixebren, toch opdringerige vrouwengeur, ongeveer zoals kippen ruiken als ze zijn natgeregend.
Ze had haar intrek genomen in zijn huis, waar ze samen met de hoofddoekvrouw was gaan rondrauzen in kamers, kasten, kisten, laden en dozen, zodat hij bij thuiskomst, half juni, niets meer op de vertouwde plaatsen terugvond, zelfs niet zijn vulpennen, die altijd in het gelid als van orgelpijpen rechts naast het van vlekken doortrokken vloeiblad op zijn schrijftafel lagen. Ook dat vloeiblad: weg… pag. 52
'Uw veter is los.' Pearlene zakt voor hem neer.
Hij zet meteen een stap achteruit, stel je voor. Hij kan zelf de knopen van zijn hemd, de rits van zijn broek, zijn schoenveters beheren, hij heeft daar geen assistentie bij nodig, van ziekenhuisvrouwen niet, Eva niet, Mittra niet, hij slaat iedereen met de opgerolde krant van zich weg. Leentje staat hij uit liefde niet toe dat ze voor hem knielt, hij zou voor haar willen knielen.
Zijn benen buigend om de veter te kunnen strikken slaat hij voorover. Boven op haar. Zij klapt met een schreeuw, in zijn oor, ruggelings tegen de tegels met keizerlijke leliemotieven, zijn stokkerige lijf languit over zich heen, zijn hete zweet als ijskoude spatten in haar gezicht. Neerstortend tussen haar kniexebn botst zijn schaambeen op het hare, voelt hij haar tepels tegen de zijne, zijn wang schampt haar wang en slaat tegen de vloer.
Wat mij hier in alle eigenlijkheid overkomt, is het vonnis voor mijn kledderige bestaan. Waarom, dit denkt hij achteraf, niet nu meteen gestorven, nu hij haar lichaam onder zich voelt, zijn armen raar verstrengeld met die van haar. Hij stottert al verontschuldigingen op het moment dat hij zijn evenwicht verliest, waarbij er iets kraakt in zijn kleren en er iets gebeurt met zijn knie… pag. 100/101
Verlatenheid is eenzaamheid in eindeloos meervoud. Zoals het uitzicht nu bestaat uit grauwe leegte waar wind doorheen giert, zo verlaten beseft men altijd te zijn, gevoegd bij het zekere weten dat daar geen verandering in zal komen. In de steek gelaten, zoals dit panorama suggereert te zijn, zo is hijzelf, mijmert hij, zonder dramatiek, die is er allang vanaf, en zonder zelfcompassie, die hij ook niet meer tot zich toelaat, het is niet meer dan een objectieve vaststelling. Hij is niet van was, dus nooit gesmolten. Hij is integendeel van ijzer, dat niet is gaan roesten van zijn tranen, want die slikt hij door bij het ophalen van zijn neusinhoud… pag. 227
Eerder gelezen van deze schrijver: o.a. Datumloze dagen, geheime kamers e.a.
Weergaloos mooi.
Jeroen Brouwers
Bittere Bloemen
Uitgeverij: Atlas, 2011
Geen opmerkingen:
Een reactie posten