vrijdag 1 december 2006

mijn moeders dood

Komen de zorgen, komen de plagen, hoorde ik mijn optimistische moeder altijd zeggen.
Toen ik de leeftijd van eenentwintig had bereikt, stierf ze aan leukemie. Wat ik daar zo erg aan heb gevonden, is dat ik haar ziekte, pijn en sterven nooit met haar heb kunnen delen. Sterker nog, ze wist niet eens dat ze sterven ging, althans, daar spraken we niet over in die tijd.
Iedereen wist het behalve zij.
Na ieder bloedonderzoek en bezoek aan haar specialist kreeg ze te horen: Mevrouw uw bloed is in orde.
De lymfeklieren in haar nek en onder haar oksels waren opgezet. De gezwellen groeiden met de dag en mijn moeder maar denken dat er niets aan de hand was. Ze werd bestraald en je zag haar van week tot week aftakelen.
Wat ging men in die tijd daar toch hypocriet mee om. De witjassen zwegen in alle talen. We voelden en wisten dat het niet goed was met haar totdat mijn oudste broer en ik naar haar specialist gingen en we hem zowat het mes op de strot zetten. Uiteindelijk werden we ingelicht over de ernst van de ziekte en het kwaadaardige verloop.
Mijn vader was ziende blind en wilde niet wijzer worden dan hij al was. Bovendien zat hij met een zwaar zelfbeklag van: mijn vrouw is ziek arme ik.
Hij moest beschermd worden, vonden we toen, dus ik vertelde hem niets.
Mijn lieve moeder die altijd een houding heeft gehad van flink zijn en niet zeuren heb ik op het laatst van haar leven als een klein vogeltje met vertwijfelende blik in dat grote ziekenhuisbed zien liggen.
Dat zijn mijn laatste herinneringen aan haar. Ik heb nooit geweten hoe haar innerlijke beleving is geweest. Nooit geweten wat ze voelde of hoe ze met leven en dood omging. Nooit heb ik hier een antwoord op gekregen. Nooit zal ik het te weten komen.
Ze is overleden en ik mag hopen in vrede.
Haar lijden was over.

29 januari 1967