vrijdag 30 maart 2012

magisch realisme


Ik vernam dat Marjolijn zelfmoord had gepleegd. Ze heeft zich verhangen, fluisterde men.
Aanvankelijk kwam ze op mij over als een lieve, aanhankelijke, enigszins problematische vrouw. Haar melancholieke geaardheid en trieste oogopslag gaven een droefgeestige aanblik van onvervuld verlangen. Ze liet haar hoofd en schouders naar voren hangen alsof ze een zware last te dragen had.
Toen ze de man van haar leven had ontmoet, trokken ze zich samen terug en kreeg ik de indruk dat ze zijn leven leidde. Bij toeval ontmoette ik haar onlangs na vele jaren en vertelde ze haar verhaal.
Na het overlijden van haar echtgenoot drong zich voortdurend de retorische vraag aan haar op wat de zin van het leven was. Het grootste deel van de dag hield ze zich bezig met eindeloos staren in de leegte. Soms kreeg ze nog flarden binnen van gelukzaligheid. Lange strandwandelingen, uitwaaien en samen met haar geliefde zich verliezen in het tumult van de aanstormende golven.
Lief en leed hadden ze met elkaar gedeeld. Urenlang konden ze samen genieten. Van het Concerto Grosso, Opus 6 no.8 van Corelli, zei ze, hun lievelingsmuziek of van een bijna volmaakte uitwisseling van gedachten en gevoelens of door zich gewoon in stilte terug te trekken. Zij met haar boek en hij met zijn doek.
Hun huis hing vol met zijn kunstwerken. Al zijn schilderijen gingen over dood en leven. Geregeld exposeerde hij met zijn magisch realisme en genoot van zijn roem.
Ineens werd zijn magie erg surrealistisch. In korte tijd veranderde hij van een zachtmoedig lam in een vreselijke weerwolf. Hij trok zijn schaapskleren uit. Aanvankelijk had ze zijn gedragsverandering niet in de gaten. Plotseling werd hij achterdochtig en jaloers. Hij ging haar controleren en wilde haar dingen laten geloven die niets met de werkelijkheid hadden te maken. Ze ging bijna twijfelen aan haar eigen waarnemingsvermogen. Zij raakte zowat in een identiteitscrisis. Hij betichtte haar van leugens en ging zich als de bedrogen echtgenoot gedragen. Dag en nacht claimde hij haar. Een keer moest ze hem van het politiebureau ophalen, men had hem 's nachts spiernaakt in het Vondelpark gevonden, volkomen verward en verdwaasd. Zijn manipulaties waren van dien aard dat ze nog amper werkelijkheid van  illusie kon onderscheiden.
Het onheil sloeg toe. Hij zette geen penseel meer op het doek. Vanuit een impuls liep hij met een vreemde blik in zijn ogen de tuin in. Hij trapte per ongeluk op de hark. De steel sloeg tegen zijn hoofd. Bloedend gleed hij onderuit. In het ziekenhuis werd onmiddellijk een hersenscan gemaakt. Hij was nog steeds buiten westen. In een waas hoorde ze de behandelend arts zeggen: Mevrouw, uw man heeft een tumor in zijn hoofd, zo groot als een kippenei.
De leegheid van het bestaan had haar in de greep. Zijn greep was er niet meer. Ze had hem verloren voor altijd.
Het leven had geen zin meer, voor haar.

woensdag 28 maart 2012

huisdieren


In het item  Herodes  schreef ik over mijn affectie voor vogels en katten. Iets dat helaas moeizaam in harmonie kan samenleven. Ik realiseerde me dat er nog wat ontbrak aan mijn verhaal.
Om te completeren onderstaand intermezzo.
Omdat ik de indruk had dat mijn kat Herodes toch wel zielig alleen en eenzaam leek te wezen, nam ik er een leuk speels jong katje bij. Het muisgrijze diertje Tapas kleurde mooi bij mijn cyperse Herodes. 
Vanaf dat moment ging Herodes op de kast zitten bokken en keek mij met verwijtende blik aan.
Tapas dartelde als hij de kans kreeg om Herodes heen, trok hem aan zijn staart en lokte hem uit zijn tent. Het gevolg was een arrogante kop en een corrigerende klap van mijn hartendief.
Ik dacht, dat went wel.
Twee weken later begon Herodes haaruitval te krijgen en ik betrapte hem op het leggen van een fikse drol in mijn klerenkast. Toen ik met hem naar de dierenarts ging om over dit merkwaardige gedrag te praten, vroeg hij mij als eerste of er de laatste weken iets veranderd was in huis.
Ja, de kleine Tapas geadopteerd waarop de deskundige mij adviseerde de goed bedoelde speelgenoot toch maar uit huis te zetten en een ander onderkomen voor hem te zoeken. Tapas eruit en Herodes van de kast.
De vrede was weer getekend en binnen een mum van tijd was Herodes de ouwe.
De behoefte aan uitbreiding schijnt bij een jong gezin te horen vandaar dat een hond op het verlanglijstje stond.
Uit Huizen werd bij een fokker een jonge Duitse herder gehaald met stamboom. Een greep uit de mythologie en Iros werd haar naam. De pup vertoonde vanaf het prille begin angstig gedrag. Was bang voor mens, dier en opwaaiend gebladerte en bovendien ook nog een angstpisser.
Mijn toenmalige buurman Hannes zei in onvervalst Jordanees accent: deze schijter wordt een angstbijter, waardeloze hond, weg met die angsthaas.
Toen ik de fokker confronteerde met de slechte koop, weigerde hij me geld terug te betalen maar ik mocht Iros wel omruilen voor haar moeder Asta. Deze Asta die al meerdere nesten jongen had geworpen, gezien het aantal uitgezakte knoopjes aan haar buik, was nou niet echt de bedoeling. Met Asta in huis werd het een gewapende vrede. Herodes gedoogde de hond en ik ook maar van blindelings vertrouwen was geen sprake.
Wat dat betreft is het net als met mensen: iemand ligt je of niet.
Zo ook met de hond. We hadden niets met elkaar. Op het strand had Asta in een mum van tijd een denkbeeldige kring getrokken en eenieder die binnen die kring een voet waagde te zetten, werd door de hond begroet met opgetrokken bovenlip en luid gegrom. Je moest haar in de gaten houden. Op een dag hapte zij in een voorbijgaande kinderwagen naar het beentje van de daarin liggende baby. Gelukkig hield ze alleen het sokje in haar bek en bleef het voetje ongedeerd.
Asta was als de dood voor rotjes. Het liep tegen oudjaar en tijdens het boodschappen doen zat ze een kwartier alleen achter in de auto. Kennelijk was er een rotje dichtbij de auto afgestoken. Op de plaats des onheils terugkerend was de ravage niet te beschrijven. Ze had de achterbank vernield en aan flarden gescheurd.
Dat was einde-Asta. Ze werd weer teruggebracht naar de fokker.

vrijdag 23 maart 2012

dame blanche


Vandaag zat ik genietend van een glas wijn op een terras in het zonnetje. Een zelfbewuste yuppenmoeder komt met koter in een bakfiets aanrijden. Zoonlief eruit tillend, hoor ik moeder op bijna smekende toon zich verontschuldigen: een kwartiertje maar... schat.
Ze, het kind tegenstribbelend, nemen plaats aan tafel.
Wat een heerlijk zonnetje. Wat wil jij drinken, grote vent?
Wat hebben ze.
Eh... cola, appelsap, chocomel enne... een ijssorbet.
Nee, moet ik niet!
Wat dan, lieverd?
Lieverd zit met een verveelde kop voor zich uit te staren.
Oh, ze hebben ook een dame blanche, Lodewijk.
Heb ik gisteren al gehad.
Maar daar ben je toch zo dol op, mmmm lekkere warme chocoladesaus op je ijs, kanjer.
De kanjer kijkt naar zijn moeder alsof ze hem een oneerbaar voorstel doet.
Ze hebben niet wat ik wil, drenst hij.
Wat wil je dan, manneke?
Dat weet ik niet.
Mevrouw, jongeman, wat wenst u?
Geef mij maar een cappuccino en voor jou mijn lieve Lodewijkje?
De snotneus kijkt met een woedend gezicht naar zijn moeder, spuugt op de grond en commandeert: een sneeuwwitje!
Maar mijn jongen dan toch, daar ben je nog echt te jong voor hoor, doe voor mijn lieve engel maar een colaatje.
Ik moet geen colaaaaa, gilt de lieverd en kijkt zijn moeder hartverscheurend aan.
Maar schat dan toch, sust ze hem.
Over mijn nek ga ik van die kleine verwende etterbak. Ik wend mijn gezicht af.

Bij ons in de straat hadden we vroeger de Spar.
Enige keren per week werd deze comestibles- en gruttenzaak bevoorraad met grote staven ijs om aan bederf onderhevig voedsel te koelen. Als ik met mijn vriendjes op straat speelde en we zagen de ijswagen aankomen, renden we naar de kruidenier en stonden voor de deur te wachten op een stuk ijs.
De staven ijs waren, voor zover mijn herinnering teruggaat, ongeveer een meter lang, dertig cm dik en idem dito breed. De man die ze naar binnen droeg, had een dikke handdoek over zijn schouder en daarop het grote ijsblok.
Wij stonden er likkebaardend bij. Dan kregen we een stukje waterijs dat van het grote blok was afgevallen. Juichend liep ik met mijn lekkernij naar huis, de koning te rijk, trots aan mijn moeder laten zien wat ik gekregen had.

Tja, dat waren nog eens andere tijden.

woensdag 21 maart 2012

kortsluiting



Enige jaren geleden organiseerde uitgeverij Contact een schrijfwedstrijd. 
Tien auteurs gaven een openingszin. Hieruit kon je kiezen en met dat gegeven een verhaal schrijven. 
Ik koos voor:

ER WAS VEEL VOLK OP DE BEGRAFENIS VAN HET KIND DAT IK HEB DOODGEREDEN. VEEL VOLK, MAAR WEINIG MENSEN...

Lijkenpikkers waren het. Sensatiezoekers die collectief hun tranen de vrije loop zouden laten om zodoende blijk te geven van hun opgekropte gevoelens van frustratie en afstomping. Een demonstratie van sentimenten. De nieuwsgierigen hadden zich in de aula verzameld en bevochten de beste plek om maar niets te hoeven missen van het naderend droeve schouwspel. Bijna niemand had het kind persoonlijk gekend.
De stem van Bob Dylan galmde door de aula the answer my friend is blowing in the wind.
Ik hield me wat afzijdig. Niemand kon weten wie ik was. Daar was ik van overtuigd.

Ik had wijzer moeten zijn op die fatale middag en uit de kroeg komend, met zoals gewoonlijk een stuk in m'n kraag, de auto moeten laten staan. Nog erger was dat mijn geheugen het finaal liet afweten. Ik had geen kind gezien, laat staan dat ik het had zien oversteken.
De volgende dag toen ik de auto uit de garage wilde halen, zag ik een forse deuk rechts voor. Bloedspatten zaten op de voorruit en de bumper van mijn troetelkind.
Me van geen kwaad bewust liep ik geschrokken het huis weer in, haalde een emmer water en waste m'n oude Mercedes zorgvuldig schoon. Ik baalde van de schade. Mijn grote trots zou ik voorlopig even binnen laten staan. Vervolgens snelde ik de straat op, speurend naar het nieuws.
Ja hoor, met grote koppen op de voorpagina.

...Meisje (8) doodgereden door wildeman. Gisteren in de namiddag stak Lotje Lindeman uit Den Haag het zebrapad over. Met hoge snelheid scheurde een dolleman de hoek om en schepte het kind, dat nog dertig meter werd meegesleurd. Ze was op slag dood. De onverlaat reed door...

Woorden van gelijke strekking gingen nog een kolom verder.
Ik kocht verschillende kranten om het verhaal op m'n gemak thuis door te kunnen lezen en moest me maar eens beraden op wat me te doen stond. Kotsmisselijk werd ik van die media. Alles opblazen, of het nou krant, radio of televisie is.
Ik begreep niet dat niemand mijn oldtimer had herkend. Het was toch een vrij opvallende wagen. De moderne mens scheen meer op de hoogte te zijn met die koekblikken van tegenwoordig dan dat ze de schoonheid van vroegere exemplaren kon waarderen.
Kennelijk hadden ze nog geen spoor van de dader want getuigen werden verzocht om contact op te nemen met de politie. Dat las ik ook in de andere dagbladen. De een maakte het verhaal nog smeuïger dan de ander en collectief geen goed woord voor de dader. Wat had ik anders verwacht.
Mijn strafblad was niet geheel blanco, sterker nog, ik had al het een en ander op mijn kerfstok. Als het me even niet aanstond, de psychiater noemde dat een kort lontje, kon men een knal voor z'n kop krijgen. Met drank op en een lijntje cocaïne werd mijn gedrag nog excessiever. Al menig keer hadden ze me uit de kroeg geplukt wegens gewelddadig optreden en moest ik m'n roes uitslapen op het bureau. Met een zedenpreek van oom agent en voorgewende goede voornemens mocht ik de volgende dag dan weer naar huis. Spijt, berouw en schuldgevoel stonden doorgaans niet in m'n woordenboek. Regelmatig werd mij verweten geen invoelingsvermogen te hebben en altijd op conflicten uit te zijn.

Mijn rotjeugd drong zich aan me op. Doorgaans was ik goed in het wegdrukken van de kwellingen die mij, als ze me eenmaal in hun greep hadden, mijn verdere leven lang teisterden. 
Mijn vader die me te pas en te onpas een pak voor m'n bliksem gaf en manisch depressief als hij was het hele gezin terroriseerde. We moesten ons gedragen volgens zijn wil en wet. Als zijn manie losbrak en z'n ogen op bezeten stonden, sloegen ook de stoppen door. Van het ene op het andere moment veranderde z'n humeur en werd vader depressief. Hij sprak nog sporadisch met ons en wij moesten op onze tenen lopen. Lachen was uit den boze. Wij waren de stoorzenders. Wel viel hij bij ieder geluid uit en raakte buiten zichzelf van woede. Dan moesten ik en mijn broer het ontgelden. Hij sloeg ons geregeld met de koppen tegen elkaar, waar ik een lichte hersenbeschadiging aan heb overgehouden. 
Om het af te leren, schreeuwde hij dan luid. Wat we af moesten leren heb ik nooit begrepen.
Toen ik net veertien was geworden en inmiddels een halve kop boven m'n vader uitstak, was bij mij de maat vol. Moeder liep weer met haar bekende angstogen strompelend en huilend door het huis en vertelde dat vader haar in het kruis had geschopt. Razend was ik en liep naar de zolder waar hij zich had verschanst. Bij binnenkomst gaf ik hem meteen een vuistslag, recht in z'n gezicht. Daar had hij niet op gerekend want je hand opheffen tegen je vader deed je niet, dacht hij. Ook hij haalde uit maar dat deerde me niet. In blinde woede greep ik hem bij zijn schouders en schopte hem de trap af. Met gecompliceerde botbreuken en een schedelbasisfractuur werd hij afgevoerd. Een jaar later overleed hij. Iedereen was opgelucht en mijn lieve moeder monterde zienderogen op. 

Een jongeman, de vader begreep ik, trad naar voren en sprak met bevende stem zijn verdriet uit over het verlies van zijn Lotje. Hoe de kleine onschuld met fataal gevolg was aangereden door een wegpiraat, een crimineel, en dat de dader die was doorgereden hopelijk gestraft zou worden. Daarna kwam de moeder aan het woord. Onder een stortvloed van tranen gaf ze uiting aan haar smart.
Na een korte stilte traden twee mannen, een vrouw en een jong meisje naar voren, tilden de kleine kist op en de stoet zette zich onder de klanken van Leentje leerde Lotje lopen in beweging. Het meisje begon hartverscheurend te snikken.
Ik maakte dat ik wegkwam.

Als een bliksemflits schoot die affaire met Klara door me heen. Ze zat altijd aan m'n kop te zeuren. Ik was een nietsnut, een zuiplap en deugde nergens voor. Van dat gehijg in m'n nek werd ik horendol. Ik hoefde door niemand gecorrigeerd te worden en zeker niet door haar. Met mijn doen en laten hoefde niemand zich te bemoeien. Dat maakte ik zelf wel uit. Geregeld kreeg ze van mij een corrigerende tik voor haar knar.
Tot die ene keer. Naar haar idee kwam ik weer eens te laat en dronken uit de kroeg toen ze met het eten zat te wachten. Ik had amper een stap in de kamer gezet of ik kreeg een vaas naar mijn hoofd geslingerd die gelukkig tegen de muur sloeg en in stukken kapot viel. 
Kijk, dat had ze nou niet moeten doen. Nota bene het enige erfstuk van mijn moeder waar ik zeer gehecht aan was. Als een dolle stier vloog ik op haar af en kneep haar keel dicht. Haar verdiende loon.
Ik liet me op bed vallen en raakte gelijk van de wereld. De volgende dag was ze verdwenen. Na haar telefoontje begreep ik dat ze in het ziekenhuis lag met vele kneuzingen en een rechtszijdige verlamming.
Zuurstof tekort, je mag blij zijn dat je nog leeft, hebben de artsen gezegd, wreef ze me onmiddellijk onder mijn neus. Aangifte bij de politie wilde ze niet doen uit loyaliteit jegens mij en omdat ze zoveel van mij hield, voegde ze eraan toe.
Eigenlijk snapte ik daar niets van want rancuneus als ikzelf ben, had ik de ander wel even mores geleerd na zo'n afrekening.
Deze gebeurtenis speelde zich negen maanden geleden af. Inmiddels had Klara een aangepaste woning en de nodige thuiszorg. Ik stond op haar dwingend verzoek wekelijks bij haar op de stoep met een bosje bloemen. Als ik niet zou komen, zou ze misschien weleens alsnog aangifte kunnen gaan doen en dan zag het er voor mij niet al te best uit, verzekerde ze me geregeld. Daar kon ik me van alles bij voorstellen want een van mijn grootste angsten was de gevangenis. Daarom gedoogde ik dit bevel.
Bij mijn laatste sleurbezoekje kwam het me werkelijk de strot uit. Ik smakte het bosje verlepte chrysanten in haar schoot en ging meteen naar de keuken om een biertje te pakken.
Ze zat verdacht rechtop met haar dominante houding en pinnige spreek-me-niet-tegen ogen. Zonder me een blik waardig te gunnen, begon ze me voorwaarden te stellen over een dagelijks bezoek en een hand uitsteken in de huishouding want door mij was het zover gekomen dat zij...
De chantage was deze keer niet te verteren.
In blinde woede sloeg ik haar uit de invalidenstoel en onder haar luide krijsen vluchtte ik weg. In woeste vaart reed ik naar de kroeg, waar ik me liet vollopen en in een diepe vergetelheid raakte.

Ik hoorde een oorverdovend gegil. Badend in het zweet werd ik wakker, vastgebonden op een matras in een kleine kale ruimte. Waar was ik? Verward keek ik om me heen. Langzamerhand drong de werkelijkheid tot mij door. 
In wat voor gruwelijke nachtmerrie was ik verzeild geraakt?


donderdag 15 maart 2012

ode aan het fatsoen


wonderschone rijkdom van het fatsoen
betamelijke welvoeglijkheid aller tijden
gedragsbepalende grenzeloze gemanierdheid
eerbaar en deugdzaam tot den dood

beschofte beschaafdheid
decent zonder verlies van decorum
waar gepastheid gevoeglijk zijn bekomst heeft
keurig en kies als schoolvoorbeeld

ordnung muss sein
net zedig en kuis
kust zij het kruis

staat model voor
waardig en wellevend
eerbaar in gelid
gezicht in de plooi

rakkers stakkers
huichelaars en hypocrieten
met je calvinistisch smoelwerk

creëer je eigen wereld
existeer in beweging
waar gebod en verbod

regel en wet
recht en plicht
hun opgelegde norm
van bestaan verliezen

woensdag 14 maart 2012

tolerantie

werd in de oudheid tolerantie zachtmoedig
bejubeld met geduld en lankmoedigheid

betekent het latijnse tolerare
verdragen en verduren

spraken we in de vorige eeuw over
vrijheid van waarden

in deze tijd is ommekeer een noodkreet
naar verzwarende normen en regels

de blik vol achterdocht naar toegeeflijkheid
waar ethische gronden worden geschonden

zou bij hoogst ergerlijk gedrag
verdraagzaamheid gehandhaafd blijven

betekent tolerantie
een hoge mate van onverschilligheid
of juist respect en acceptatie

een penibele kwestie waar nuance
van de vraag grensbepalend kan zijn
om het verdragen ervan te ondergaan

donderdag 8 maart 2012

Maria Toevlucht

kloostergang van abdij Maria Toevlucht te Zundert waar ik eind jaren zeventig regelmatig mijn toevlucht nam

woensdag 7 maart 2012

overdracht

Gek werd hij van al zijn patiënten zo langzamerhand. 
Zijn bloeiende praktijk in het centrum van de stad had hem geen windeieren gelegd. G.S.M. Zieltjens was psychiater, voornamelijk bekend als behandelaar van psychosomatische aandoeningen, angsten, fobieën, depressies, relatie- en seksuele problemen. 
Door alle drukte, onrust en verdriet van de laatste jaren schreef hij voor zichzelf zijn eigen medicijnen uit. Inmiddels was hij grootgebruiker geworden: xanax, om de hele dag rustig te blijven en zijn angsten te onderdrukken, prozac tegen z'n depressies en rohypnol om goed te kunnen slapen. Imferon, tevens geschikt als pepmiddel, diende hij zich per injectie toe voor zijn chronische bloedarmoede.
Het was twaalf jaar en zes maanden geleden, hij hield dat nog wekelijks bij op de kalender, dat zijn dierbare vrouw van hem was weggerukt. Op Allerzielen maakte een hartinfarct een einde aan haar leven. Kort daarop overkwam hem de tweede catastrofe. 
Voor zijn intelligente dochter Roos had hij een briljante opleiding in petto. Ooit zou ze zijn praktijk overnemen had hij bedacht. In werkelijkheid liep het geheel anders. Waarom had hij toch niet gezien dat ze stiekem in zijn gifkastje, zijn huisapotheek, scharrelde. 
Het begon met benzo's en werd allengs erger. Van valium ging ze over op opiaten. In zijn eigen huis speelde het drama zich af. Hij, psychiater G.S.M. Zieltjens had niets in de gaten. Hij kon zich wel voor z'n kop slaan achteraf. 
Op zestien jarige leeftijd liep Roos weg. Soms kwam ze thuis om geld te vragen voor haar behoeftes. Vaak waren er kostbare spullen verdwenen als ze haar hielen had gelicht. Menigmaal zag hij haar achter het Centraal Station staan. Eenzaam, bleek, holle ogen. Het drong hem door merg en been, het sneed hem door de ziel, zijn hart brak. Zijn eens zo blozende meid was afgetakeld, een junk, een wrak geworden.
Daar gaat de bel. Mevrouw Sorgdrager is zijn laatste patiënt voor vandaag. Lusteloos loopt Zieltjens naar de deur.
-Neemt u plaats op de divan.
Sandra Sorgdrager lijdt aan het atlassyndroom. Ze heeft het gevoel het leed van de hele wereld op haar schouders te torsen. Aan de ene kant is dat haar tragiek aan de andere kant pronkt ze ermee.
-Dokter, ik heb heerlijke bonbons gekocht, wilt u er eentje?
-Nee dank u.
Zieltjens kauwt verveeld door op z'n kauwgom en neemt plaats naast de divan.
Sorgdrager duikt onmiddellijk in haar slachtofferrol: -dokter, Ik heb me deze week nuttig en doelmatig ingezet, voor familie, vriend en buur.
Zieltjens kijkt haar peinzend aan: haar idealisme heeft zich weer eens op dienstbaarheid gericht
-Mijn nicht Nora vroeg of ik haar kamer wilde witten. Ik heb eergisteren meteen een kwast en latex gekocht en ben aan de slag gegaan. Gisteren ben ik met buurvrouw Boerlaat naar het ziekenhuis gegaan. Zij zou kunstmatig geïnsemineerd worden met het zaad van een onbekende donor.
Ik stond onmiddellijk voor ze klaar om als steun in de rug te fungeren want ze hebben me zo nodig, zeurt ze verder.
Begrijpt ze dan nog niet dat ze zich teveel in dienst stelt voor de goegemeente en daardoor zichzelf vergeet ...
-Voor mijn vriendin Frieda ben ik naar de slager gegaan om een biefstukje te kopen, tante Truus heb ik helpen verhuizen en voor buurman Brugmans heb ik een Panorama meegenomen.
Die laat zich ook voor elk karretje spannen ...
-Overal zet ik me voor in, sloof ik me uit en word ik niet op werkelijke waarde geschat, jammert ze voort.
Snapt ze dan nog steeds niet dat ze haar 'ik' bevestigd wil zien ...
-Ik ben zo dienstbaar en hulpvaardig geweest en ben o zo moe.
Ja-ha, dat is 't nou juist ....
-Mijn positie is ondergeschikt, ik moet me altijd maar conformeren, ik...
Met haar is het water naar de zee dragen ...
-... heb de gehele mensheid zo lief.
Gadverdamme wat een selectief vermogen ...
-Men ziet me niet staan.
Jezus nog an toe ...
Daar gaat ze weer. Huilen, snikken, zoals gewoonlijk. De door ellende geprojecteerde tranen vloeien rijkelijk. Altijd hetzelfde liedje. Week in, week uit.
Hij kan het niet meer aanhoren. Het krassen van zijn pen maakt een eind aan de sessie. Hij schrijft een recept uit: 30 xanax, 30 temazepam en de pil van drion.
-En nu opsodemieteren. Ik wil je nooit meer zien. Ik word stapelgek van jou.
Zo, dat is dat. Hij loopt naar z'n gifkastje en geeft zichzelf een shot morfine. Een heerlijke indolentie trekt door hem heen. Een gelukzalige rust en tegelijkertijd euforisch gevoel maakt zich van hem meester. Er is even helemaal niets meer. Morgen maakt hij een afspraak met de psychiater.
G.S.M. Zieltjens gaat in psychoanalyse.

zaterdag 3 maart 2012

Walter Trout

En zo stond ik zomaar weer, alsof de tijd stil was blijven staan, op dezelfde plek als anderhalf jaar geleden bij Little Feat in Paradiso.  
Walter Trout, bluesrocker bij uitstek, gaf afgelopen vrijdag een concert in Paradiso, nog steeds qua sfeer de mij meest favoriete locatie voor evenementen. 
Vele jaren speelde hij met artiesten als John Lee Hooker en in de band van Canned Heat en Big Mama Thornton. In 1984 trad hij op met de legendarische John Mayall en de Bluesbrakers.
Het ging er dit keer weer ruig aan toe met z'n snerpende gitaar. Prachtige solo's werden ten gehore gebracht en als vanouds was het prettig swingen.
Tussendoor heb ik enige korte filmpjes gemaakt en hieronder op m'n blog geplaatst. Kwalitatief laat een en ander te wensen over maar de échte liefhebber kan even de scene meeproeven.












vrijdag 2 maart 2012

verborgen jaargangen

In 2005 heb ik mijn roman Verborgen jaargangen in eigen beheer uitgegeven. Inmiddels heb ik het boek herzien, aangepast en op essenlogie gedigitaliseerd.

Synopsis

Na ruim dertig jaar ontmoet Attila Romijn op de begrafenis van een vroegere vriendin haar kortstondige grote liefde Simon Droogleever die, zonder dat hij dit weet, de vader is van haar lesbische dochter Isis. 
Attila staat perplex als ze Simon plotseling voor zich ziet. Ook Simon is totaal verbijsterd omdat hij Attila dood waande. De overledene, Franneke Vreeswijk, had hem dertig jaar geleden verteld dat Attila was verongelukt. Uit rancune had ze Attila doodverklaard. Ze kon het niet verteren dat Attila destijds hun vriendschap had beëindigd.
Gaandeweg komen Attila en Simon erachter dat Franneke een pathologische leugenaarster was en gewetenloos en jaloers heeft gehandeld. Met haar intriges wist ze de omgeving zodanig te manipuleren dat belangrijke levenskwesties, die zich in de loop der jaren voordeden, verborgen bleven. Wanneer breekt voor Attila het moment aan dat ze hem vertelt dat haar dochter ook de zijne is. De twee 'oude' geliefden ontdekken al spoedig dat ze het goed met elkaar kunnen vinden.
Attila Romijn is een zelfbewuste en eigenzinnige vrouw. Zij is zesentwintig jaar werkzaam geweest als redactrice bij het maandblad
Annalen. Vrijheid en autonomie staan bij haar hoog in het vaandel. Naar haar omgeving toe is ze sociaal en sceptisch waarbij zelfspot niet wordt geschuwd. Tot haar kennissenkring behoren personen met opmerkelijke karaktertrekken. De eigenaardigheden van deze figuren worden sterk uitvergroot waardoor er een inzicht wordt gegeven in hun psyche.
Simon, de toen vrijgevochten hippie, heeft zich opgewerkt tot een succesvolle advocaat met een bloeiende praktijk. Privé worstelt hij echter met het gevoel, gezien een tragisch lot dat hij met zich meedraagt, dat het leven hem is overkomen. Vanwege zijn grote verantwoordelijkheidsgevoel heeft hij voor een aanzienlijk deel de zorg op zich genomen voor Frannekes psychotische gewelddadige dochter Justine met alle desastreuze gevolgen van dien. Simon is in de veronderstelling dat Justine zijn dochter is. 

Met zijn vrouw Pia, die aan de slopende ziekte van Parkinson lijdt en zwaar depressief is, heeft hij een moeizame relatie. 
De ontmoeting met Attila maakt dat het leven van Simon drastisch verandert. Met haar scherpe observatievermogen zet ze hem aan tot nadenken over zichzelf.
Een regelmatig terugkerend thema is Attila’s helse herinnering aan haar vermeende kwaadaardige bottumor. Hoe het is om gedurende zestig dagen te leven met de gedachte aan een beenamputatie of, nog erger, de dood voor ogen. Attila komt in de mallemolen van het medisch circuit terecht. Over deze diepgaande ervaring geeft ze haar ongezouten mening. 
Haar goede vriend Olivier is haar rots in de branding. De lichtelijk autistische Olivier is monumentaal kunstenaar. Zijn taalgebruik is archaïsch getint en dat bezigt hij op zijn eigen droge humoristische manier.
Isis, die met haar groene ogen en opvallende manier van praten en bewegen sprekend op Simon lijkt, is lasser. Van Olivier heeft ze geleerd staal en metalen te bewerken. Zij ontwerpt en maakt houtkachels. Ze is nogal 'recht voor z’n raap' en weet niet beter dan dat haar vader een van Attila’s kortstondige minnaars was.
De taal in
Verborgen jaargangen is helder en krachtig. De lezer wordt deelgenoot van wat zich afspeelt in het hoofd van Attila. Uit flashbacks blijkt op welke wijze de personages denken, voelen en handelen. Filosofisch getinte anekdotes geven stof tot nadenken. Door vermenging van jaren zestig- en zeventigelementen, verwijzingen naar muziek, kunst en poëzie ontstaat een kleurrijk palet. 


Deze psychologische roman speelt zich af in een tijdspanne van enkele weken. Het boek telt ruim 350 pagina's en is opgedeeld in 29 hoofdstukken, een proloog en een epiloog.
In het verhaal komen jarenlange relaties in een ander licht te staan. Dan blijkt dat niet alles is zoals het lijkt.

donderdag 1 maart 2012

Koningin der duisternis

Haar melancholieke bruine ogen liggen diep verzonken in een gezicht met hoge jukbeenderen. 
-Volgens mij ken ik je van heel lang geleden, denk maar goed na, zegt ze tegen mij met lage stem.
De ogen komen me vaag bekend voor maar dat is ook alles. Ik heb deze vrouw eerder ontmoet maar waar?
-Geef me even een hint, vraag ik. 
Als een gek graaf ik door mijn verleden. Beelden schuiven over elkaar heen. Opeens zie ik diezelfde ogen in een onzeker smal jongensgezicht.
-Adje… eh Spicht... zeg ik. Ik zie het voor me in een flits. 
We waren ongeveer negen jaar. Tegenover ons woonde een gezin met allemaal meiden en één jongen: Adje. Ik herinner me weer dat Adje gepest werd zowel thuis door zijn zussen als op straat. Ik weet nog dat hij een moederskindje was. Bij het minste of geringste moest hij huilen en rende dan naar huis. 
Papkindje noemden ze hem. We deden spelletjes met elkaar op straat. Hij wilde met ons, de meisjes, spelen. Adje was de pineut, hij moest 'm altijd zijn, met verstoppertje en krijgertje. Bij touwtje springen was hij aan 't slingeren en met balspel gooide hij de bal net als de meisjes: onderhands.
Dit is dus Adje getransformeerd tot Adrienne zoals zij zich heeft voorgesteld.
-Ja, glimlacht ze, jij was toen mijn jeugdvriendinnetje. Plotseling verhuisden jullie. Ik vond het verschrikkelijk. Ik was in die tijd een bangerik maar jij nam het vaak voor me op en sloeg erop los wanneer ik gepest werd. Na jouw vertrek heb ik me een tijd erg alleen gevoeld in die boze buitenwereld.
Ik kan het me allemaal weer herinneren. Het is echter nooit tot me doorgedrongen dat hij zo op me gesteld was. Ik weet dat ik altijd al een hekel heb gehad aan treiteren en pesten en met hem te doen had als kind zijnde. Hij straalde een diepe eenzaamheid uit wat me destijds met deernis vervulde.
-Verrassend Adrienne om je nu weer te ontmoeten.
-Ik behoor tot de zogenaamde genderdysforen. Eigenlijk heb ik me altijd zeer slecht gevoeld in dat mannenlichaam. Langzamerhand begon bij mij het plan te rijpen tot geslachtsverandering. Toen ik eenmaal gekozen had voor transseksuele operaties ben ik een ander mens geworden, een vrouw zoals je ziet.
-Ik moet zeggen dat je daar aardig in geslaagd bent, je bent een charmante zelfbewuste vrouw geworden.
Opmerkzaam neem ik haar op. 
-Ik wil je even goed bekijken, jouw gezicht van toen zie ik nu zo weer voor me. Hoeveel zussen had jij eigenlijk? Volgens mij ben ik nooit bij je thuis geweest en voor zover ik het me nog herinner, hing er een geheimzinnige waas rond jouw familie. Ik heb het nooit goed kunnen plaatsen.
-Ik mocht nooit iemand mee naar huis nemen, dat klopt. Mijn moeder zei dat het huis al zo vol was en als je geïnteresseerd bent om alsnog mijn familieverhaal te horen wil ik je dat wel vertellen.
Natuurlijk wil ik dat weten en Adrienne steekt van wal. 
-Het viel niet mee, met zes zussen boven mij. Wat waren ze blij met me, zeg. Nummer zeven van de mannelijke kunne, kon mijn vader plechtstatig zeggen. Dat kunne begreep ik nooit zo want ik kon niet veel. Alles werd me uit handen genomen, initiatief mocht ik nauwelijks ontwikkelen. Men noemde ons de familie Spicht. Dat kwam doordat mijn zussen van die uitgemergelde grietjes waren. Ze hadden het uiterlijk en waren het evenbeeld van mijn zeer dominante moeder. Behalve mijn oudste zus Tonnie. Zij was een vaderskind, wellicht omdat ze zo op hem leek en altijd door hem werd voorgetrokken. Als ze me weer eens voor pantoffelheld uitschold, kruiste ik mijn vingers en gilde: sliep uit, sliep uit, klein vet monstertje. Dan moest ik maken dat ik weg kwam want Tonnie kon met haar korte kromme beentjes hard lopen.
Soms werd ik opgevangen door mijn andere zussen die pesterig begonnen te zingen: Adje is met zijn gatje in het water gevallen. Daar moest ik erg van huilen. Als mijn moeder dan in de buurt was, trok ze me troostend op schoot en drukte mijn hoofd tegen haar borsten. Op schoot zitten vond ik heerlijk want ik was een moederskind. Als mijn vader getuige was van dit tafereel schudde hij zorgelijk zijn hoofd en zei: je maakt van Adje een watje vrouw, het wordt tijd dat hij Adrie gaat heten zoals ik, we maken nog eens een flinke vent van hem, nietwaar kerel. Dan gaf hij me een flinke stoot tegen mijn bovenarm. Au, dat deed pijn. Eigenlijk moest ik dan weer huilen, ik wilde geen flinke vent zijn en er ook geen een worden. 
Dagelijks, als mijn moeder er even niet was, werd ik gepest: lulletje rozenwater of held op sokken, riepen mijn zussen me toe. Dan trok ik me terug in de bezemkast, daar deelde ik mijn verdriet en eenzaamheid met de zwabber, de bezem en het stoffer en blik. Als mijn zussen goed gehumeurd waren, dosten ze me uit. Daar heb ik mooie herinneringen aan. Ik mocht dan op een stoel staan. Ze omhulden me met voiles en vitrage, een kroon van karton op mijn hoofd en met oorbellen en sieraden van moeder omhangen noemden ze mij hun prinsesje. Als ik met lippenstift en rouge werd opgesmukt voelde ik me even van koninklijke bloede totdat Tonnie, die zich altijd achtergesteld voelde en alles verpestte, erbij kwam en mij begon te sarren met: Mietje, Mietje, driewerf Mietje. Mijn andere zussen begonnen in koor boosaardig te grijnzen. Flikker op allemaal, krijste ik dan en vloog onmiddellijk naar mijn bezemkast.
Toen mijn moeder overleed heb ik gebroken met mijn familie. Ik was dat gesar zat. Verzoenen kon en wilde ik me niet meer. Ik ben nooit Adrie junior geworden zoals mijn vader zaliger graag gezien zou hebben, verzucht zij. Toch is Adje wat geworden. 
Er speelt een glimlach om haar lippen, vol weemoed en verlangen. Adje is Adrienne, de koningin, de koningin der duisternis.