vrijdag 6 juni 2003

Papa's vrije fabel


Ik heet Papa, ben groen van kleur, heb een paar prachtige rode en blauwe strepen in mijn vleugels en een geel petje. Men noemt mij een papegaai en wel te verstaan: een Panama Amazone. 
Als ik een autobiografische schets van mijn leven zou geven, wil ik je meteen vertellen dat ik de eerste dertig jaren daarvan in een kooi heb gezeten. Een soort gevangenis dus. Ik ga niet zeggen dat ik het slecht heb gehad want ik kan me niet veel meer van die vroegere ouwelui herinneren maar weet wel dat ik plotseling na dertig jaar trouwe dienst weg moest omdat de baas allergisch werd van mij. 
Voor ik het wist stond ik weer in een dierenwinkel tussen een stel schreeuwers. Ik werd er horendol van. 
Op zeker moment werd ik meegenomen door een man die mij op een stok zette, zowaar zonder kooi. Hij nam mij overal mee naar toe en zorgde goed voor mij. In Ruigoord stond ik de hele dag in de tuin, omringd door spelende kinderen. Ik vond het enig om al die kinderstemmetjes te imiteren. Toen kwamen de dagen dat ik de hele dag alleen thuis zat. In de zomer zette hij mij op de deurpost in de keuken. Tot diep in de nacht zat ik voor me uit te staren. Als hij thuis kwam was het dolle pret. Dan mocht ik bij hem in bed slapen. Het gaat me te ver om te zeggen dat ik zat te kniezen maar ik wilde toch overdag wel wat gezelschap om me heen. Hij bereidde mij voor op een ander tehuis. 
Het was een mooie zomerse dag in juni. 
We gaan met de taxi naar mijn nieuwe adres. Mijn mooie groene stok wordt meegenomen en als ik daar voor het eerst binnen kom zeg ik maar gelijk: lekker hè. Daar maak je goeie sier mee en is een leuke entree. 
Ik word van alle kanten bekeken door hem en haar. Daar word ik bijna verlegen van. Nu moet mij even iets van het hart. Mensen begrijpen zoiets niet maar bij ons soort vogels is het zo dat we zeer monogaam van aard zijn. We vallen doorgaans op één iemand en de rest is eigenlijk ballast. Dus ook weer in dit geval: ik moet een keus maken. Nou, dat is niet erg moeilijk. Hij heeft een groen vest aan, precies mijn kleur, dat vertedert mij onmiddellijk en hij ruikt nog lekker ook. Binnen een dag ben ik goeie maatjes met hem maar wat moet ik met haar. Nogmaals: ik kan me niet opdelen maar zal haar moeten gedogen. 
Dus, als ze tegen me praat en lacht, jubel ik maar een eind mee. Dan moeten we alle drie lachen en is iedereen tevreden. Dan zet zij de koningin van de nacht op van Mozarts Zauberflöte, een sopraan schalt door de ruimte, of de Blues van Muddy Waters: Mannish Boys. Ik kan me dan écht niet meer beheersen. Ik moet meezingen of ik wil of niet. Dat zijn mijn onbewuste reflexen. 
Inmiddels hebben ze een mooie klimboom op wieltjes voor me gemaakt van essenhout in de vorm van een pentagram. Soms rollen ze me door de kamer wanneer er gestofzuigd wordt en sta ik ineens aan de andere kant. Dan moet ik altijd even wennen. Ja, het is een hele vrijheid dat ik niet meer in een kooi ben opgesloten maar zomaar op een tak zit. Denk nou niet dat ik gebruik c.q. misbruik maak van mijn verworven vrijheid want het vervelende is dat ik –zou wel willen- niet meer durf te vliegen. Waarschijnlijk vanwege mijn conditionering van dertig jaar gevangenschap, of zo. 
Ook weer zoiets: op een nacht, het is aardedonker, ik schrik van een geluid -het zal wel weer zo'n grijs vierpotig monster geweest zijn- en vlieg zomaar spontaan van m’n stok. Ik beland op de grond en pas tegen het ochtendgloren hijs ik me omhoog aan de schemerlamp en ga op een stok zitten. Als ik eenmaal lekker zit, zie ik dat ik naast een zwarte kraai zit. Opgezet weliswaar, maar toch! 
Diezelfde ochtend komt zij voor dag en dauw de kamer binnen, ziet mij niet op mijn plaats zitten en roept: Papa, Papa, waar ben je. 
Ik hou natuurlijk mijn kop dicht maar lach in mijn vuistje. Ik laat mijn meest schorre keelgeluid horen en als ze me ziet zitten naast die opgezette kraai schiet ze gelijk in de lach. Nou ja, dan lach ik wel mee want ik wil zo gauw mogelijk op mijn eigen stok zitten. 
Ik zie het niet zitten dat zij me over mijn kop aait. Eerst met zachte pikjes laat ik duidelijk merken dat ik daar nou echt niet van gediend ben. Naar hem buig ik onmiddellijk mijn kop. Schijt aan haar, hij is gewoon mijn grote liefde. De hele dag zit ik als het mogelijk is bij hem in de buurt. Of op de leuning van zijn stoel, of op zijn knie, of op zijn schouder. Dan kan ik zo lekker aan zijn oor pulken, of zachtjes aan zijn haar trekken, of ongeregeldheden zoals een korstje op zijn huid wegpikken want een ding is zeker, ik hou van orde en netheid. Hij vindt alles wat ik doe leuk en gelukkig krijg ik altijd mijn zin. Hij weet feilloos waar ik naar toe wil en als hij het niet weet, laat ik het wel door richting aan te geven duidelijk blijken. Neen, tussen ons zijn er geen misverstanden, ik eet volledig uit zijn hand. Wij zijn een twee-eenheid. 
Haar hou ik geregeld in de gaten en min of meer te vriend door maar even als een ouwe theetante met haar mee te lachen en dan is het weer goed. Verder moet ze me met rust laten. Laatst hoorde ik haar zeggen dat het hier in huis wel de perverse triade lijkt. Niet dat ik dat snap hoor maar ik heb wel begrepen dat het met een driehoeksverhouding te maken heeft. 
De avondmaaltijd eten we met z’n drieën. Ik zit op tafel tussen hen in. Koken kunnen ze wel. Iedere dag krijg ik een gezonde en voedzame maaltijd. Soms eten we kip. Dan weet ik dat ik bij haar moet zijn want zij houdt van kluiven. Ik loop naar haar bord, trek m'n kop scheef, kijk haar aan met een verwachtingsvolle blik, laat mmmmm horen en krijg een bot aangeboden. 
Vervolgens ren ik weer snel naar mijn eigen plek en eet het merg eruit. Heerlijk! 
Ze kijken beiden vertederend toe hoe ik dat doe. Dan wordt het weer tijd voor juich en jubel. De lachsessie noemen ze dat. Ik heb het hier zeer naar mijn zin hoewel, nogmaals, ik haar kan missen als snavelpijn. 
Maar ja, je kunt het nooit helemaal volmaakt hebben.

Een uitsloverige rasgenoot in actie. Moet je kijken...