Fréderik Vriesema is mijn echtgenoot. Hij is de vorst van ons klein-frieseland. Zijn grootste lol is een barre winter. Daar schept hij buitengewoon genoegen in.
Voor mij mag het altijd laat licht en vroeg donker zijn, hoor ik hem regelmatig roepen. Eindeloos zou hij de winter willen laten voortduren. Als de rijp op de daken ligt, leeft hij op. Als het vriest dat het kraakt en hij kan schaatsen op zijn eigen frieselandse boerenwetering is hij volkomen in zijn element. Een innige relatie onderhoudt Fré met zijn dikke wollen winterwanten. In een vroegere liefdevolle bui heb ik ze zelf voor hem gebreid, écht schapenwol.
Als de sneeuwklokjes in februari hun kopjes opsteken, gebeurt er iets vreemds met Fré. Er vindt een gedaanteverandering plaats. Er is sprake van een zekere ambivalentie. De winter nadert zijn einde. Nostalgisch kijkt hij me aan en meldt dat we het hoogtepunt gehad hebben.
Dieptepunt, Fré, zeg ik dan ieder jaar steevast.
De stilte is voorbij, de lente in aantocht, het jonge groen, dat gedartel in de wei, jammert hij weemoedig verder. Zijn euforie zet zich om in depressie. Langzaamaan stort Fré in.
Ik ben aan het koken. We eten voor de laatste keer boerenkool met rookworst dit jaar. Volkomen ontdaan komt Fré struikelend binnenvallen. Hij is wit weggetrokken.
Daar gaan we weer, denk ik. Wat is er Fré? Springvloed, een donderslag bij heldere hemel, of ben je door een bliksemflits getroffen?
Veel erger, veel erger en in zijn bekende pathetiek stamelt hij:
door de tunnel van het verleden
zie ik het heden aan mij weerspiegeld
de toekomst ligt aan mijn voeten
welk een leed
welk een diepe diepe droefheid.
Ja nou én, zucht ik.
Ik heb de eerste krokussen gezien, snikt hij.
Toch nog ff
BeantwoordenVerwijderenSchitterend!!
Ondanks het prettige vriesweer wat we hebben gehad lijkt enigszins warmere lucht mij een weldaad.
BeantwoordenVerwijderen