Intro |
Verzonken in Morpheus' tochtvrije spelonken,
virgijne Sabijnen, twaalfmaal een dozijn, zo toeven de reinen en rusten en ronken: de pronk der Romeinen - uitbundig van lijn. |
De zwoelige wind kust hun woelige vormen -
het maanlicht ruist neer op hun duldeloos naakt en rust op hun boezems, de reeds zo enorme: een lust voor het oog van de éne, die waakt. |
Want La Lesbia waakt! Geen slaap brengt verkwikking
aan haar, die de maagdenschaar rusteloos hoedt; die bekoorlijke ooien, belust op een fikking, ten prooi aan de prang van hun bruisende bloed. |
Die satrapen aangapen als bronstige schapen,
belust op Zodiac's zwervende ram; hun tedere schaam orthodox voor het kapen, maar... La Lesbia waakt bij het hek op de dam. |
La Lesbia waakt in het purperen duister:
drie centenaars rosbief... vol innige schroom. Haar maagden ontstijgt een onzegbaar gefluister: het zwanger symptoom van erotisch gedroom. |
Ah... stringent firmament vol autarkische zonnen,
astraal cellofaan rond een maandagse lunch - Spartaans carnaval vol van klanken in tonnen; aangrijpend symbool van een doopvont vol punch. |
Hecht cataclysma van whisky in vaten,
croquant ambrozijn op hemelse pof - nostalgische neus op immense prelaten, synthetisch serpent op een laars en een slof; |
vertoornd molecuul vol sucaden ionen,
barbaars circonflex in een verveloos land - futiel dromend Lipsslot - met dertien Mormonen, op oudejaarsavond bij kaarslicht gestrand. |
De marmeren zaal is vol krolse fantomen:
de wellust omzweeft dit vestaalse paleis; hun onderbewustzijn ontploft in hun dromen en Priapus pijpt in dit preuts paradijs! |
Doch... La Lesbia waakt! Geen zwoele creaties
doorwoelen haar zuiver clitorische brein - zij is immuun voor genotsaspiraties, anders dan die van het lesbisch festijn. |
Zij treedt in het maanlicht van sponde tot sponde,
de zwijgende ronde der vrouw van gezag. Ginds heeft haar bronstbeet een boezem geschonden: dat schouwspel ontlokt haar een tedere lach. |
Doch een soort praemonitie van kwalijke euvels
brengt onrust teweeg in haar gigantesk gat. Zij treedt voor het raam en ziet uit naar de heuvels: een glooiende ring rond de slapende stad. |
Het ruimteloos zwerk staat bezaaid met protonen;
een roerdomp beloert het Canal du Midi. Een zwanger gerucht treft de wakende schone: een Rooms a-b-c? Of een Grieks phi-chi-psi? |
De nacht is hautain als een zwijgzaam conclave.
Het voorgevoel zingt als een vals carillon. Haar vrezend gemoed is vol roerende have. Een zilvervos zingt zijn geschrokken pardon |
In Orion luidt een verloren triangel.
Zij waant zich een bruid als een koperen non. Een Fatum vol wodka vertrekt uit Archangel - een wiegelied deint sur les ponts d'Avignon. |
Doch... La Lesbia waakt! Geen manzieke weelde
floreert in haar schromeloos, waardig gemoed, dat wars is van beelden, die zelden verveelden, en menig Sabijn stiekem zwijmelen doet. |
Haar sobere ziel kent beduchte neurose.
Grif klimt langs haar kleurloze meridiaan het ontzet amulet van een boze psychose, waar het mannelijk lid naar een trouwma gaat staan. |
Gij, Trots van de rijdende Water- en Vuurvrouwen;
Jonkvrouw de Pas du Plaisir à Minuit; Groot-Vizierin der Romeinse Kartouwen, Beschermvrouwe ook van het Kuise Etui. |
Immens is de deugdkracht die straalt uit haar wezen.
Die eert en boetseert haar prozaïsche pui. Haar afkeer van masculijn kozen en kezen bloeit stil en sereen... als een tedere ui. |
Ja - La Lesbia waakt! Al horen haar oren
geen dreigende klank en geen tastbaar tumult: haar vreze is juist, want het Lot, hun beschoren, ijlt droomloos nabij - in een stofwolk gehuld. |
woensdag 11 april 2012
Intro
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten