tweede deel: |
De drachtige maan, overrijp als een broodvrucht,
hangt zwoel uit het zwerk, lijk een lome meloen, en langs de plataan, in een barnende noodvlucht, wiekt gonzend het heus van een vloeibaar gezoen. |
Mutatus mutandis, o wierook der zonden!
Primitief kwaad als een statig galjoen... dreunende hoefslag uit liefdeloos Londen; vlakkerend beeld van een bloedig blazoen: |
twee klimmende grondels, beducht voor de hemel,
gelaarsd en geklauwd op een veld van venijn; de rechtse neutraal, met een knots als een kemel - de linkse beducht voor haar teder vagijn. |
Hoogdravende rossen, zo vurig als tonder,
passeren een vlonder - hun hoefslag sonoor Zij gaan door een stad als een grollende donder: een lillende vrees in hun liederlijk spoor. |
Het landelijk stof doft hun zwetende flanken,
vlokkerig schuim tooit het ijzeren bit - kettingen rink'len met tink'lende klanken: een zachte muziek bij hun dreunende rit. |
De roffel der hoeven van snuivende paarden
verrolt langs de heuvels en ijlt hun vooruit langs de bevende aarde, en wie hen ontwaarde verbleekt bij de grom van dit somber geluid. |
Murw politoer van verkrachte balilla's
in mimicry dwalend, verkleurd tot kobalt. Welaan - carpe diem! En pluk de projectie die scheef langs het hellende heuvelvlak valt: |
een nachtcavalcade van mannen, wier daden,
roemrucht en vermaard als hun drieste galop, minstreels inspireerden tot rosse balladen en jonkvrouwenharten tot snellere klop. |
Zij klimmen door nevels langs rotsige paden,
versmaden de weg voor het ruige ravijn; zij kruisen de stroom die zij spoorslags doorwaden: het spattende nat een verschrikte fontein. |
Zij rollen langs heuvels - een zwarte lawine -
één heet visioen vult hun brandende brein: de buit van een bruid uit het slapend Sabine! En rusteloos lokt hen dit nakend festijn. |
Vier vorsten, die zelden hun sperma vermorsten,
zij sporen hun rossen en zweren bij Zeus! Vier helden die dorsten naar zwellende borsten: O, naakt visioen van het delicaat kruis! |
Contrastrijke vierschaar van heidens gehalte,
vereend rond de staf van hun phallische vlag: vier ruiters, vrijbuiters van fiere gestalte en vèr voor hen uit klinkt de dreunende lach |
van de blonde Brabagne, die bronstige vrouwen
en wijnen als zijn requisieten begeert: product van een kruising van gelderse gouwen en vlaamse landouwen, exquisiet geflankeerd |
door François, Comte du Droux, precieus in zijn rijden,
gevolgd door zijn schildknaap, zijn schandknaap, zijn nar, als een kostbaar bijou in velours, kant en zijde, en zijn spotlachjes glijden, in sierlijke sar, |
naar de reus aan zijn zijde: de zwarte Sindoro,
die de teugels omklemt in een harige vuist. En gans links jaagt Il Toro, die de Rio del' Oro bezwom, waar het water de rotsen vergruist. |
Illustere nimbus rond louche protonen;
macabere dans na een innig sermoen. Bewuste lyriek van pathetische tonen, jaloers op de rust van de vrome pompoen. |
dinsdag 10 april 2012
De Naderende Ruiters
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten