woensdag 21 maart 2012

kortsluiting



Enige jaren geleden organiseerde uitgeverij Contact een schrijfwedstrijd. 
Tien auteurs gaven een openingszin. Hieruit kon je kiezen en met dat gegeven een verhaal schrijven. 
Ik koos voor:

ER WAS VEEL VOLK OP DE BEGRAFENIS VAN HET KIND DAT IK HEB DOODGEREDEN. VEEL VOLK, MAAR WEINIG MENSEN...

Lijkenpikkers waren het. Sensatiezoekers die collectief hun tranen de vrije loop zouden laten om zodoende blijk te geven van hun opgekropte gevoelens van frustratie en afstomping. Een demonstratie van sentimenten. De nieuwsgierigen hadden zich in de aula verzameld en bevochten de beste plek om maar niets te hoeven missen van het naderend droeve schouwspel. Bijna niemand had het kind persoonlijk gekend.
De stem van Bob Dylan galmde door de aula the answer my friend is blowing in the wind.
Ik hield me wat afzijdig. Niemand kon weten wie ik was. Daar was ik van overtuigd.

Ik had wijzer moeten zijn op die fatale middag en uit de kroeg komend, met zoals gewoonlijk een stuk in m'n kraag, de auto moeten laten staan. Nog erger was dat mijn geheugen het finaal liet afweten. Ik had geen kind gezien, laat staan dat ik het had zien oversteken.
De volgende dag toen ik de auto uit de garage wilde halen, zag ik een forse deuk rechts voor. Bloedspatten zaten op de voorruit en de bumper van mijn troetelkind.
Me van geen kwaad bewust liep ik geschrokken het huis weer in, haalde een emmer water en waste m'n oude Mercedes zorgvuldig schoon. Ik baalde van de schade. Mijn grote trots zou ik voorlopig even binnen laten staan. Vervolgens snelde ik de straat op, speurend naar het nieuws.
Ja hoor, met grote koppen op de voorpagina.

...Meisje (8) doodgereden door wildeman. Gisteren in de namiddag stak Lotje Lindeman uit Den Haag het zebrapad over. Met hoge snelheid scheurde een dolleman de hoek om en schepte het kind, dat nog dertig meter werd meegesleurd. Ze was op slag dood. De onverlaat reed door...

Woorden van gelijke strekking gingen nog een kolom verder.
Ik kocht verschillende kranten om het verhaal op m'n gemak thuis door te kunnen lezen en moest me maar eens beraden op wat me te doen stond. Kotsmisselijk werd ik van die media. Alles opblazen, of het nou krant, radio of televisie is.
Ik begreep niet dat niemand mijn oldtimer had herkend. Het was toch een vrij opvallende wagen. De moderne mens scheen meer op de hoogte te zijn met die koekblikken van tegenwoordig dan dat ze de schoonheid van vroegere exemplaren kon waarderen.
Kennelijk hadden ze nog geen spoor van de dader want getuigen werden verzocht om contact op te nemen met de politie. Dat las ik ook in de andere dagbladen. De een maakte het verhaal nog smeuïger dan de ander en collectief geen goed woord voor de dader. Wat had ik anders verwacht.
Mijn strafblad was niet geheel blanco, sterker nog, ik had al het een en ander op mijn kerfstok. Als het me even niet aanstond, de psychiater noemde dat een kort lontje, kon men een knal voor z'n kop krijgen. Met drank op en een lijntje cocaïne werd mijn gedrag nog excessiever. Al menig keer hadden ze me uit de kroeg geplukt wegens gewelddadig optreden en moest ik m'n roes uitslapen op het bureau. Met een zedenpreek van oom agent en voorgewende goede voornemens mocht ik de volgende dag dan weer naar huis. Spijt, berouw en schuldgevoel stonden doorgaans niet in m'n woordenboek. Regelmatig werd mij verweten geen invoelingsvermogen te hebben en altijd op conflicten uit te zijn.

Mijn rotjeugd drong zich aan me op. Doorgaans was ik goed in het wegdrukken van de kwellingen die mij, als ze me eenmaal in hun greep hadden, mijn verdere leven lang teisterden. 
Mijn vader die me te pas en te onpas een pak voor m'n bliksem gaf en manisch depressief als hij was het hele gezin terroriseerde. We moesten ons gedragen volgens zijn wil en wet. Als zijn manie losbrak en z'n ogen op bezeten stonden, sloegen ook de stoppen door. Van het ene op het andere moment veranderde z'n humeur en werd vader depressief. Hij sprak nog sporadisch met ons en wij moesten op onze tenen lopen. Lachen was uit den boze. Wij waren de stoorzenders. Wel viel hij bij ieder geluid uit en raakte buiten zichzelf van woede. Dan moesten ik en mijn broer het ontgelden. Hij sloeg ons geregeld met de koppen tegen elkaar, waar ik een lichte hersenbeschadiging aan heb overgehouden. 
Om het af te leren, schreeuwde hij dan luid. Wat we af moesten leren heb ik nooit begrepen.
Toen ik net veertien was geworden en inmiddels een halve kop boven m'n vader uitstak, was bij mij de maat vol. Moeder liep weer met haar bekende angstogen strompelend en huilend door het huis en vertelde dat vader haar in het kruis had geschopt. Razend was ik en liep naar de zolder waar hij zich had verschanst. Bij binnenkomst gaf ik hem meteen een vuistslag, recht in z'n gezicht. Daar had hij niet op gerekend want je hand opheffen tegen je vader deed je niet, dacht hij. Ook hij haalde uit maar dat deerde me niet. In blinde woede greep ik hem bij zijn schouders en schopte hem de trap af. Met gecompliceerde botbreuken en een schedelbasisfractuur werd hij afgevoerd. Een jaar later overleed hij. Iedereen was opgelucht en mijn lieve moeder monterde zienderogen op. 

Een jongeman, de vader begreep ik, trad naar voren en sprak met bevende stem zijn verdriet uit over het verlies van zijn Lotje. Hoe de kleine onschuld met fataal gevolg was aangereden door een wegpiraat, een crimineel, en dat de dader die was doorgereden hopelijk gestraft zou worden. Daarna kwam de moeder aan het woord. Onder een stortvloed van tranen gaf ze uiting aan haar smart.
Na een korte stilte traden twee mannen, een vrouw en een jong meisje naar voren, tilden de kleine kist op en de stoet zette zich onder de klanken van Leentje leerde Lotje lopen in beweging. Het meisje begon hartverscheurend te snikken.
Ik maakte dat ik wegkwam.

Als een bliksemflits schoot die affaire met Klara door me heen. Ze zat altijd aan m'n kop te zeuren. Ik was een nietsnut, een zuiplap en deugde nergens voor. Van dat gehijg in m'n nek werd ik horendol. Ik hoefde door niemand gecorrigeerd te worden en zeker niet door haar. Met mijn doen en laten hoefde niemand zich te bemoeien. Dat maakte ik zelf wel uit. Geregeld kreeg ze van mij een corrigerende tik voor haar knar.
Tot die ene keer. Naar haar idee kwam ik weer eens te laat en dronken uit de kroeg toen ze met het eten zat te wachten. Ik had amper een stap in de kamer gezet of ik kreeg een vaas naar mijn hoofd geslingerd die gelukkig tegen de muur sloeg en in stukken kapot viel. 
Kijk, dat had ze nou niet moeten doen. Nota bene het enige erfstuk van mijn moeder waar ik zeer gehecht aan was. Als een dolle stier vloog ik op haar af en kneep haar keel dicht. Haar verdiende loon.
Ik liet me op bed vallen en raakte gelijk van de wereld. De volgende dag was ze verdwenen. Na haar telefoontje begreep ik dat ze in het ziekenhuis lag met vele kneuzingen en een rechtszijdige verlamming.
Zuurstof tekort, je mag blij zijn dat je nog leeft, hebben de artsen gezegd, wreef ze me onmiddellijk onder mijn neus. Aangifte bij de politie wilde ze niet doen uit loyaliteit jegens mij en omdat ze zoveel van mij hield, voegde ze eraan toe.
Eigenlijk snapte ik daar niets van want rancuneus als ikzelf ben, had ik de ander wel even mores geleerd na zo'n afrekening.
Deze gebeurtenis speelde zich negen maanden geleden af. Inmiddels had Klara een aangepaste woning en de nodige thuiszorg. Ik stond op haar dwingend verzoek wekelijks bij haar op de stoep met een bosje bloemen. Als ik niet zou komen, zou ze misschien weleens alsnog aangifte kunnen gaan doen en dan zag het er voor mij niet al te best uit, verzekerde ze me geregeld. Daar kon ik me van alles bij voorstellen want een van mijn grootste angsten was de gevangenis. Daarom gedoogde ik dit bevel.
Bij mijn laatste sleurbezoekje kwam het me werkelijk de strot uit. Ik smakte het bosje verlepte chrysanten in haar schoot en ging meteen naar de keuken om een biertje te pakken.
Ze zat verdacht rechtop met haar dominante houding en pinnige spreek-me-niet-tegen ogen. Zonder me een blik waardig te gunnen, begon ze me voorwaarden te stellen over een dagelijks bezoek en een hand uitsteken in de huishouding want door mij was het zover gekomen dat zij...
De chantage was deze keer niet te verteren.
In blinde woede sloeg ik haar uit de invalidenstoel en onder haar luide krijsen vluchtte ik weg. In woeste vaart reed ik naar de kroeg, waar ik me liet vollopen en in een diepe vergetelheid raakte.

Ik hoorde een oorverdovend gegil. Badend in het zweet werd ik wakker, vastgebonden op een matras in een kleine kale ruimte. Waar was ik? Verward keek ik om me heen. Langzamerhand drong de werkelijkheid tot mij door. 
In wat voor gruwelijke nachtmerrie was ik verzeild geraakt?


3 opmerkingen:

  1. Veel volk, weinig mensen... dàt is goed gezien, want over het algemeen is het ook zo, en niet alleen in de situatie die jij zo mooi beschrijft lieve es!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooi gruwelijk verhaal met een sterk einde.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Wat een gruwelijk verhaal. Eens temeer is bewezen wat er allemaal in ons kan sluimeren.
    Ik wist het wel :-) dikke knuf al ben je er niet.:-)

    BeantwoordenVerwijderen