In het kader van wereldgedichtendag droeg ik bij Eijlders een fragment voor uit ‘the waste land’ van T.S. Eliot. Dit weinig toegankelijke gedicht handelt over de teloorgang van de beschaving en de uitzichtloosheid van het bestaan.
Toortslicht rood op zwetende gezichten. IJzige stilte in de tuinen. Pijn op plaatsen van steen. Dreun van donder over verre bergen. Hij die onder de levenden was is nu dood. Wij die onder de levenden waren zijn nu stervende.
Hier is geen water, uitsluitend rots. Rots en geen water. En de zanderige weg, die zich slingerend omhoog zwoegt rond en rond en door en over de bergen, die bergen zijn van rots zonder water, als er water zou zijn, zouden we kunnen stoppen en drinken, tussen de rotsen kunnen we niet stoppen of denken, zweet is droog en voeten zakken weg in deze nu mulle zee van kompasloos ploegen, zand zonder uitzicht happen in cirkels - als er tenminste water was in deze rotsen, deze dode berg, mond vol verbeten tanden die niet kan spugen. Hier kan men niet staan, noch liggen of zitten. Er is zelfs geen stilte in de bergen, maar de droge, steriele donder zonder regen. Er is zelfs geen eenzaamheid in de bergen, maar botte, rode gezichten die sneren en sarren uit de deuren van gebarsten lemen hutten. Als er water zou zijn.
Wie is die derde die altijd naast jou loopt? Als ik tel, is er alleen jij en ik samen. Maar als ik voor mij kijk over de zanderige weg, is er altijd een ander die naast jou loopt.
Wat is dat geluid hoog in de lucht? Wie zijn die gemaskerde horden die zwermen over eindeloze vlakten? Barsten scheuren in de violette hemel. De torens vallen. Jeruzalem, Athene, Alexandrië, de muren bezwijken. Onwerkelijke (...).
Ilja Leonard Pfeijffer, 2002
vertaling door: Ilja Leonard Pfeijffer.
Hij heeft dit fragment gebruikt in zijn boek: Een bekentenis, Rupert (p. 92-93) Weliswaar zonder bronvermelding. Werd gelijk van plagiaat beschuldigd maar noemt het zelf literair spel.